ECLI:NL:RBMNE:2024:3738 - PONT Omgeving (2024)

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 53, bij de griffie binnengekomen op 29 december 2023;

het verweerschrift met producties 1 tot en met 21, bij de griffie binnengekomen op 21 februari 2024;

- het aanvullende verzoekschrift met producties 54 tot en met 63;

- het aanvullende verweerschrift met producties 22 tot en met 35;

- de aanvullende producties 63 tot en met 75 van de zijde van [verzoekende partij] ;

- de aanvullende productie 36 van de zijde van [gedaagde] .

Namens [gedaagde] zijn op 16 april 2024 aanvullende producties 36 tot en met 39 ingediend. Namens [verzoekende partij] is bezwaar gemaakt tegen de indiening van deze producties, nu deze niet uiterlijk 5 dagen voor de mondelinge behandeling zijn ingediend en in artikel 2.2.7. van het Landelijk Procesreglement verzoekschriften rechtbanken, kanton deze termijn staat. Van belang bij de beoordeling van te laat ingediende stukken is of zij kort en eenvoudig te doorgronden zijn, zonodig na een toelichting ter zitting door de partij die ze heeft overgelegd. Ter zitting is daarom afgesproken dat de gemachtigde van [gedaagde] de inhoud van met name productie 36 tot en met 39, van een toelichting zou dienen te voorzien.

De kantonrechter zal daarom de producties 37 tot en met 39 buiten beschouwing laten. De gemachtigde van [gedaagde] heeft deze producties wel overgelegd, maar hier tijdens haar pleidooi niet naar verwezen of de inhoud van deze producties nader toegelicht. Wel heeft de gemachtigde van [gedaagde] in haar pleidooi verwezen naar productie 36 en deze ook toegelicht.

Op de inhoud van deze productie heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] ook kunnen reageren. Deze productie zal daarom worden toegestaan en worden toegevoegd aan het procesdossier.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 april 2024. Daarbij is [verzoekende partij] verschenen, vergezeld van zijn ouders en bijgestaan door de gemachtigde. Namens [gedaagde] zijn verschenen [A] (directeur van [gedaagde] ) en [B] (hoofd administratie bij [gedaagde] ). Zij werden bijgestaan door de gemachtigde.

Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij zij gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen. De gemachtigde van [verzoekende partij] heeft zich, gelet op de omvang van de spreekaantekeningen en de voorgeschreven spreektijd van 20 minuten in de eerste termijn, beperkt tot het voordragen van de nummers 1 tot en met 28, 37 tot en met 41, 52 tot en met 55, 59 tot en met 67, 70 tot en met 73, 78 tot en met 82, 84, 93 tot en met 95 en 108 tot en met 117. Partijen hebben de vragen van de kantonrechter beantwoord en zij hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.

1.4.Van mr. Hollander ontving de kantonrechter op 24 april 2024 (na de mondelinge behandeling) een e-mail, waarin zij vraagt of de spreekaantekeningen van mr. Volk in z’n geheel worden toegevoegd aan het procesdossier en, als dat het geval is, zij nog een termijn wenst om hierop te mogen reageren. In reactie hierop is namens de kantonrechter aan mr. Hollander bericht dat de spreekaantekeningen, voor zover deze zijn voorgedragen, zullen worden toegevoegd aan het procesdossier. Ook is in deze reactie aangegeven dat beide partijen in de tweede termijn in de gelegenheid zijn gesteld op elkaar te reageren. Vervolgens ontving de kantonrechter op 1 mei 2024 een e-mail van mr. Volk, waarin hij zich beklaagt over de beperking in spreektijd tot 20 minuten en, voor het geval mr. Hollander alsnog de gelegenheid krijgt zich bij akte te mogen uitlaten over de spreekaantekeningen, deze reactie beperkt dient te blijven dat de gedeelten van de spreekaantekeningen die door hem niet zijn voorgedragen. De kantonrechter constateert dat de verwarring over de spreektijd van 20 minuten bij mr. Volk blijkbaar is ontstaan, omdat deze spreektijd niet vermeld was in de oproep voor de mondelinge behandeling op 19 april 2024, maar wel in de oproep voor eerder geplande mondelinge behandeling op 1 maart 2024. De kantonrechter overweegt verder dat beide partijen diverse processtukken van relatief grote omvang hebben overgelegd. Nu mr. Volk ter zitting gehoor heeft gegeven aan de opmerking van de kantonrechter over de voorgeschreven spreektijd en vervolgens gedurende meer dan 20 minuten het grootste gedeelte van zijn spreekaantekeningen kunnen voordragen, is hij voldoende in staat gesteld het standpunt van zijn cliënt mondeling nader toe te lichten. Overeenkomstig het bericht aan partijen en zoals hiervoor opgenomen, zullen de niet door hem voorgedragen punten voorts niet aan het procesdossier worden toegevoegd. Mr. Hollander heeft in haar tweede termijn tijdens de mondelinge behandeling de gelegenheid gehad om te reageren op het pleidooi van mr. Volk. Aan het beginsel van hoor en wederhoor is ter zitting dus uitvoering gegeven. Nu de hiervoor vermelde niet voorgedragen punten uit de spreekaantekeningen van mr. Volk geen onderdeel uitmaken van het procesdossier, wordt aan de beoordeling van het verzoek van mr. Hollander tot het nemen van een nadere akte niet toegekomen.

1.5.De kantonrechter heeft de uitspraak bepaald op vandaag.

2.1. [verzoekende partij] is op 1 oktober 2020 in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van [functie] op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 9 maanden tot 30 juni 2021. Deze arbeidsovereenkomst is per 1 juli 2021 voortgezet met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 1 jaar tot 30 juni 2022. Deze arbeidsovereenkomst is vervolgens voortgezet met een derde arbeidsovereenkomst voor de duur van 15 maanden tot 30 september 2023. Het laatst genoten loon van [verzoekende partij] bedroeg € 2.545,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag en emolumenten.

2.2. [verzoekende partij] was voorafgaand aan indiensttreding bij [gedaagde] opgenomen in het doelgroepregister als bedoeld in artikel 38d Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). [gedaagde] ontving om die reden een loonkostensubsidie van de gemeente Ede voor het in dienst nemen van [verzoekende partij] . [verzoekende partij] valt onder de no-risk polis als bedoeld in artikel 29b Ziektewet.

2.3.Op 26 april 2022 heeft [verzoekende partij] tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden een ongeval gehad. [verzoekende partij] reed in een door [gedaagde] ter beschikking gestelde golfkar en is door een Mercedes vrachtwagen aangereden. Ten gevolge van dit ongeval heeft [verzoekende partij] letsel opgelopen. Tussen partijen is de vraag over de aansprakelijkheid en de schade als gevolg van dit ongeval nog in geschil.

2.4.In augustus 2022 is er door [gedaagde] melding gemaakt van de arbeidsongeschiktheid van [verzoekende partij] bij de bedrijfsarts. Op 28 september 2022 heeft [verzoekende partij] voor het eerst het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht. Uit de probleemanalyse volgt dat er sprake was van een vervoersprobleem. [verzoekende partij] kon vanwege zijn letsel niet rijden in zijn eigen, handgeschakelde auto. Uit de rapportage van de bedrijfsarts blijkt dat [verzoekende partij] arbeidsmogelijkheden had in aangepaste taken, waarbij hij zijn rechterzijde niet hoefde te belasten. Inzet in passende arbeid vereiste echter wel dat ofwel het vervoersprobleem zou worden opgelost of dat [verzoekende partij] in staat werd gesteld om zijn werkzaamheden vanuit huis te verrichten.

2.5.Op 18 oktober 2022 vond een gesprek plaats tussen [verzoekende partij] , [A] van [gedaagde] en [C] , adviseur Arbeid en Gezondheid van De Arbodienst. Beide partijen vinden dat dit gesprek niet prettig is verlopen en [verzoekende partij] heeft het gesprek voortijdig verlaten. In het gesprek is niet inhoudelijk gesproken over de re-integratie van [verzoekende partij] .

2.6.Op 3 november 2022 heeft [verzoekende partij] een telefonisch consult gehad met de bedrijfsarts. Uit de rapportage van de bedrijfsarts volgt dat er door [verzoekende partij] een arbeidsconflict wordt ervaren.

2.7.Naar aanleiding van het advies van de bedrijfsarts, heeft [gedaagde] een mediator ingeschakeld. Nadat er eerst afzonderlijke intakegesprekken zijn gevoerd, heeft op 7 december 2022 de eerste gezamenlijke bijeenkomst plaatsgevonden. De mediator heeft de mediation op 16 januari 2023 beëindigd zonder dat tot een oplossing is gekomen.

2.8.Op 12 januari 2023 heeft [verzoekende partij] een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV met betrekking tot de re-integratie-inspanningen van [gedaagde] . Uit het arbeidsdeskundig rapport volgt dat de re-integratie-inspanningen van [gedaagde] tot dat moment onvoldoende zijn.

2.9.Op 22 maart 2023 is [verzoekende partij] , samen met [A] , aanwezig geweest bij een gesprek bij de Arbodienst in Nieuwegein. In dat gesprek is het Plan van Aanpak ondertekend. [verzoekende partij] zou starten met tweemaal 4 uur re-integratie in passende werkzaamheden.

2.10.Vanwege medische complicaties bij [verzoekende partij] is de re-integratie op 3 april 2023 niet gestart. De bedrijfsarts heeft op basis van deze medische complicaties geoordeeld dat het voor [verzoekende partij] op dat moment niet mogelijk was om met het openbaar vervoer te reizen. Geadviseerd wordt om de mogelijkheden te verkennen om vanuit huis werkzaamheden op te pakken.

2.11.Naar aanleiding van een consult van [verzoekende partij] bij de bedrijfsarts op 16 mei 2023 adviseert de bedrijfsarts om op te starten met aangepaste werkzaamheden; enkele uren per week lichte administratieve taken, maar wel vanuit huis. Het advies van de bedrijfsarts van 14 juni 2023 is gelijkluidend aan het advies van 16 mei 2023.

2.12.Op 29 augustus 2023 heeft [gedaagde] het eindigen van de arbeidsovereenkomst van [verzoekende partij] aangezegd per 30 september 2023.

2.13.Op 30 september 2023 is er van rechtswege een einde gekomen aan de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekende partij] en [gedaagde] . Vanaf 1 oktober 2023 ontvangt [verzoekende partij] een ziektewet-uitkering van het UWV.

3.1. [verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter – na wijziging van het verzoek – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad –:

- voor recht te verklaren dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [gedaagde] ;

- veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [verzoekende partij] van een billijke vergoeding van

€ 25.000,- bruto;

- veroordeling van [gedaagde] op grond van artikel 7:619 lid 1 BW om het schrift waarin de urenregistratie van [verzoekende partij] is opgenomen over te leggen;

- veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 8.447,65 bruto ter zake achterstallig loon over extra gewerkte uren en € 442,21 bruto ter zake ten onrechte afgeschreven vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente;

- veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de kosten van deze procedure.

3.2.Ter onderbouwing van de verzoeken stelt [verzoekende partij] dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [gedaagde] op grond waarvan de arbeidsovereenkomst met [verzoekende partij] niet is voortgezet. Primair is volgens hem sprake van ernstig verwijtbaar handelen door [gedaagde] doordat de in artikel 4 Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) opgenomen norm is geschonden. Subsidiair stelt [verzoekende partij] dat [gedaagde] jegens hem verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst grovelijk niet is nagekomen als gevolg waarvan een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan. Uiterst subsidiair stelt [verzoekende partij] dat [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door verwijtbaar onvoldoende zorg te dragen voor de arbeidsomstandigheden van [verzoekende partij] , ten gevolge waarvan hij arbeidsongeschikt is geworden en dat [gedaagde] onvoldoende zorg heeft gedragen voor de arbeidsomstandigheden na het ongeval. In zijn aanvullend verzoek stelt [verzoekende partij] dat hij geen loon betaald heeft gekregen over de meer- en overuren, terwijl hij daar wel recht op had en maakt [verzoekende partij] aanspraak op het loon over de niet-opgenomen vakantiedagen die ten onrechte wel zijn afgeschreven.

3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert dat de verzoeken van [verzoekende partij] moeten worden afgewezen. Bij wijze van tegenverzoek verzoekt [gedaagde] [verzoekende partij] te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 1.939,51 bruto en € 283,89 wegens onverschuldigde betaling, met een veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.

3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

Ten aanzien van het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding

4.1.Op grond van artikel 7:673 lid 9 BW kan de kantonrechter aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen indien, na een einde van rechtswege, het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd (Kamerstukken II, 2013-2014, 33818, nr. 3, pagina 34).

Schending norm in artikel 4 Wgbh/cz

4.2.Primair stelt [verzoekende partij] dat [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door de in artikel 4 Wgbh/cz opgenomen norm te schenden. De langdurige (en mogelijk permanente) gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid die het gevolg is van het ongeval van 26 april 2022, kan volgens [verzoekende partij] worden aangemerkt als ‘handicap’ in de zin van Richtlijn 2000/78/EG nu sprake is van een beperking die met name het gevolg is van langdurige lichamelijke aandoeningen die [verzoekende partij] kunnen beletten volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met andere werknemers aan het beroepsleven deel te nemen.

[gedaagde] heeft aangevoerd dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst per

1 oktober 2023 niets te maken heeft gehad met de arbeidsongeschiktheid van [verzoekende partij] , maar enkel en alleen met het onveranderde gedrag van [verzoekende partij] en het inmiddels gerezen arbeidsconflict. De arbeidsongeschiktheid van [verzoekende partij] heeft [gedaagde] er in mei 2022 ook niet van weerhouden hem een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te bieden, aldus [gedaagde] .

4.4.Uit artikel 4 Wgbh/cz, in verbinding met artikel 1 Wgbh/cz, volgt dat het niet is toegestaan onderscheid te maken bij het aanbieden, aangaan en beëindigen van een arbeidsverhouding, waarbij als onderscheid wordt aangemerkt de omstandigheid dat een persoon op grond van handicap of chronische ziekte op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld.

Uit de tekst van deze bepaling volgt dat het gaat om een onderscheid dat wordt gemaakt bij het aanbieden, aangaan en beëindigen van een arbeidsverhouding. In deze zaak gaat het dus om de vraag of [gedaagde] een onderscheid als bedoeld in artikel 4 Wgbh/cz heeft gemaakt op het moment van het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met [verzoekende partij] . Dat moment was rond 29 augustus 2023, het moment waarop [gedaagde] het einde van het dienstverband aan [verzoekende partij] heeft aangezegd. Op het moment van aanzegging van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst was er bij [verzoekende partij] wel sprake van (langdurige) arbeidsongeschiktheid, maar er waren op dat moment geen aanwijzingen dat de arbeidsongeschiktheid mogelijk permanent zou zijn. Uit de rapportages van de bedrijfsarts die zijn overgelegd blijkt dat een terugkeer in de eigen functie door [verzoekende partij] ten tijde van het dienstverband altijd het uitgangspunt is geweest. Door de bedrijfsarts kon hiervoor nog geen concrete datum worden gegeven, maar van een permanente arbeidsongeschiktheid was tot het moment van de aanzegging van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst eind augustus 2023 geen sprake.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekende partij] toegelicht dat hij thans nog altijd niet aan het werk is en dat dat voorlopig ook nog niet zal veranderen. Het is inmiddels duidelijk dat hij niet meer met zijn handen zal kunnen werken. De prognose van de arbeidsmogelijkheden van [verzoekende partij] lijkt daarom thans minder goed dan tijdens zijn dienstverband bij [gedaagde] .

4.6.De kantonrechter is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat [gedaagde] de arbeidsovereenkomst met [verzoekende partij] niet heeft verlengd vanwege een handicap of chronische ziekte bij [verzoekende partij] . [gedaagde] heeft zich namelijk mogen baseren op hetgeen haar bekend was op basis van de adviezen van de bedrijfsarts en ook uit het deskundigenoordeel volgt dit in het geheel niet. Van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [gedaagde] vanwege schending van de in artikel 4 Wgbh/cz opgenomen norm is dan ook geen sprake. Het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding op deze grond wordt daarom afgewezen.

Niet-nakomen verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst

4.7.Subsidiair stelt [verzoekende partij] dat [gedaagde] jegens hem verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst grovelijk niet is nagekomen, als gevolg waarvan een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan. [verzoekende partij] stelt dat het hierbij niet alleen gaat om de op [gedaagde] rustende verplichtingen ten aanzien van de re-integratie bij ziekte, maar ook om de verplichting zich als een goed werkgever te gedragen in een situatie waarin een werknemer vanwege een arbeidsongeval ernstig en langdurig arbeidsongeschikt raakt. Goed werkgeverschap brengt in een dergelijk geval mee dat er aandacht is voor en betrokkenheid is op de werknemer, dat hij waar mogelijk bij het bedrijf en de personeelsactiviteiten wordt betrokken en dat er zoveel mogelijk wordt ingezet op inschakeling van de werknemer in het bedrijf, aldus [verzoekende partij] .

4.8. [gedaagde] betwist dat er sprake is van een (grove) schending van de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. Door haar wordt erkend dat de re-integratie te laat is opgestart, maar daarna heeft zij alles in het werk gesteld om met [verzoekende partij] in gesprek te komen en hem te laten re-integreren. Ook in het geval zou worden geoordeeld dat [gedaagde] haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst grovelijk heeft geschonden, dan is dat niet de oorzaak geweest van de verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen.

4.9.De kantonrechter stelt vast – op basis van de stukken die zijn overgelegd – dat de bedrijfsarts pas laat is ingeschakeld door [gedaagde] . Het ongeval heeft plaatsgevonden op 26 april 2022 en het eerste gesprek met de bedrijfsarts vond pas plaats op 28 september 2022. [gedaagde] geeft ook toe dat zij te laat is geweest met het inschakelen van de bedrijfsarts. Dat kan haar worden verweten. [gedaagde] heeft hierover verklaard dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de bedrijfsarts zou worden ingeschakeld via het UWV vanwege de no-riskstatus van [verzoekende partij] en de informatie die zij daarover had ontvangen. Pas halverwege augustus 2022 kwam [gedaagde] erachter dat zij zelf een bedrijfsarts had moeten inschakelen. [gedaagde] heeft hierop meteen een melding gemaakt bij haar arbodienst. Vanaf dat moment heeft [gedaagde] de re-integratie voortvarend opgepakt. Uit de stukken volgt dat [gedaagde] telkens opvolging geeft aan datgene wat de bedrijfsarts adviseert. Op het moment dat de bedrijfsarts melding maakte van een door [verzoekende partij] ervaren arbeidsconflict, heeft [gedaagde] een mediator ingeschakeld. Toen de bedrijfsarts aangaf dat er mogelijkheden waren voor [verzoekende partij] om aangepaste werkzaamheden uit te voeren, maar dat er dan moest worden gekeken naar oplossingen voor het vervoersprobleem van [verzoekende partij] , heeft [gedaagde] een lijst met opties gestuurd naar [verzoekende partij] met betrekking tot alternatieve vervoersmogelijkheden.

4.10.Gaandeweg ontstaat wel een verandering in de houding van [verzoekende partij] . Deze houding lijkt te zijn ontstaan na het gesprek tussen partijen op 18 oktober 2022. Waar het de bedoeling was om inhoudelijk met elkaar te spreken over de probleemanalyse, het Plan van Aanpak en de inhoud van de re-integratie, heeft dit gesprek een geheel andere wending gekregen en is er gesproken over mogelijkheden om tot een beëindiging van het dienstverband te komen. In het gesprek van 18 oktober 2022 heeft [A] ook laten weten dat de vacature voor een tweede schadehersteller binnen [gedaagde] inmiddels was vervuld. [verzoekende partij] heeft hier boos op gereageerd en te kennen gegeven niet verder te willen met [gedaagde] . [verzoekende partij] lijkt [gedaagde] nu te verwijten dat het [A] is geweest die is begonnen over een mogelijke beëindiging van het dienstverband, maar daarin volgt de kantonrechter [verzoekende partij] niet. Uit een e-mail van [C] van 19 oktober 2022 (productie 7 bij verweerschrift) blijkt namelijk dat het [verzoekende partij] zelf is geweest die ‘de stekker eruit wenste te trekken’. Na dit gesprek is het ook telkens [verzoekende partij] die geplande afspraken op het laatste moment afzegt en niet bereid lijkt om in gesprek te komen met [gedaagde] . Ook op voorstellen van [gedaagde] , bijvoorbeeld ten aanzien van de alternatieve vervoersmogelijkheden, wordt door [verzoekende partij] steeds afwijzend gereageerd.

4.11.Het laat inschakelen van een bedrijfsarts door [gedaagde] levert een schending van de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst op, maar deze is naar het oordeel van de kantonrechter onder de aangevoerde omstandigheden niet aan te merken als een grovelijke schending. Verder ontbreekt het causaal verband tussen deze schending en de verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen. De verhoudingen tussen partijen lijken verstoord te zijn geraakt na het gesprek van 18 oktober 2022. Dat past ook bij de rapportage van de bedrijfsarts van 3 november 2022, waarin voor het eerst melding wordt gemaakt van een door [verzoekende partij] ervaren arbeidsconflict.

4.12.Het is de kantonrechter duidelijk dat het [verzoekende partij] heeft gekwetst dat [gedaagde] relatief kort na zijn ongeval een vacature heeft uitgezet voor een tweede schadehersteller. Bij [verzoekende partij] ontstond hierdoor het idee dat [gedaagde] van hem af wilde. [gedaagde] voert daartegen aan dat dat helemaal niet het geval was. Zij heeft de vacature uitgezet omdat er door de uitval van [verzoekende partij] veel werk bleef liggen en zij de continuïteit van haar bedrijf moest waarborgen. Er was volgens [gedaagde] voldoende werk voor 2 fulltime schadeherstellers. Ook op dit moment zijn er nog steeds 2 schadeherstellers fulltime aan het werk bij [gedaagde] , zo begrijpt de kantonrechter uit de toelichting van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling. Het is naar het oordeel van de kantonrechter primair de verantwoordelijkheid van een werkgever om haar organisatie zo in te richten dat de continuïteit is gewaarborgd. Vanzelfsprekend dienen daarbij ook de verplichtingen tegenover de bestaande werknemers goed te worden nageleefd. Het enkele feit dat [gedaagde] een vervanger heeft aangenomen in dezelfde functie als [verzoekende partij] stond [gedaagde] echter vrij en levert, gelet op de toelichting van [gedaagde] , geen schending op van enige uit de arbeidsovereenkomst met [verzoekende partij] voortvloeiende verplichting.

4.13.Verder stelt [verzoekende partij] dat [gedaagde] zich niet als een goed werkgever heeft gedragen doordat er onvoldoende aandacht was voor en betrokkenheid bij [verzoekende partij] . In deze stelling volgt de kantonrechter [verzoekende partij] niet. Kort na het ongeval hebben zowel [A] als [B] veelvuldig contact gehad met [verzoekende partij] (en af en toe met zijn vader) via Whatsapp. In die contacten wordt aan [verzoekende partij] gevraagd hoe het met hem gaat, maar ook worden aan hem foto’s gestuurd van herstelwerkzaamheden die door [gedaagde] moeten worden uitgevoerd en wordt [verzoekende partij] hierbij om advies gevraagd. Ook wordt [verzoekende partij] uitgenodigd voor personeelsuitjes en wordt aan hem verschillende malen gevraagd om op het kantoor van [gedaagde] te komen om koffie te drinken en de collega’s weer te zien. Deze afspraken worden regelmatig door [verzoekende partij] afgezegd om verschillende redenen. Niet gezegd kan dan ook worden dat [gedaagde] niet heeft geprobeerd [verzoekende partij] te blijven betrekken bij haar organisatie.

4.14.De kantonrechter stelt vast dat ook op deze grond niet geoordeeld kan worden dat [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoekende partij] , zodat toekenning van een billijke vergoeding niet aan de orde is.

Verwijtbaar onvoldoende zorgdragen voor de arbeidsomstandigheden

4.15.Uiterst subsidiair stelt [verzoekende partij] dat [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door verwijtbaar onvoldoende zorg te dragen voor de arbeidsomstandigheden van [verzoekende partij] , ten gevolge waarvan hij arbeidsongeschikt is geworden en dat [gedaagde] onvoldoende zorg heeft gedragen voor de arbeidsomstandigheden na het ongeval.

4.16. [gedaagde] betwist dat hiervan sprake is en benoemt dat er dan sprake moet zijn van een dubbel causaal verband. Er moet namelijk sprake zijn van en een causaal verband tussen de arbeidsomstandigheden en de arbeidsongeschiktheid en tussen de arbeidsongeschiktheid en het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Daarvan is volgens [gedaagde] geen sprake. Ook betwist [gedaagde] dat er sprake is van onvoldoende zorg voor de arbeidsomstandigheden na het ongeval.

4.17.Na het ongeval van [verzoekende partij] is tussen partijen (en hun verzekeraars) de discussie gerezen over de aansprakelijkheid. Op 19 september 2023 heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het ongeval dat [verzoekende partij] op 26 april 2022 had. De discussie over de aansprakelijkheid is nog gaande. Er is daarover (nog) geen procedure aanhangig gemaakt.

4.18.De kantonrechter is van oordeel dat niet geoordeeld kan worden dat [gedaagde] op deze grond ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter kan in onderhavige procedure, gelet op de nog voortdurende discussie tussen partijen over de toedracht van het ongeval en de vraag wie aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade, niet vaststellen dat [gedaagde] tekort is geschoten in haar zorgplicht tegenover [verzoekende partij] . Daar komt bij dat, indien al vast zou komen te staan dat [gedaagde] verwijtbaar onvoldoende zorg heeft gedragen voor de arbeidsomstandigheden van [verzoekende partij] , dan ook nog moet komen vast te staan dat er een causaal verband is tussen de arbeidsongeschiktheid en het niet voorzetten van de arbeidsovereenkomst.

Conclusie

4.19.Op grond van bovenstaande overwegingen concludeert de kantonrechter dat er geen grond bestaat om [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding aan [verzoekende partij] . Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

Ten aanzien van het aanvullend verzoek tot betaling van achterstallig loon

Overuren

4.20. [verzoekende partij] verzoekt een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 8.447,65 bruto voor de uren die [verzoekende partij] in de periode van 1 oktober 2020 tot 26 april 2022 extra zou hebben gewerkt, maar die nooit aan hem uitbetaald zouden zijn.

4.21. [gedaagde] heeft zich tegen dit verzoek verweerd op formele en inhoudelijke gronden. De kantonrechter komt allereerst toe aan de bespreking van de formele gronden, te beginnen met het beroep op de klachtplicht.

Klachtplicht

4.22. [gedaagde] stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek van [verzoekende partij] met betrekking tot de extra gewerkte uren moet worden afgewezen, omdat [verzoekende partij] de op hem rustende klachtplicht van artikel 6:89 BW heeft geschonden.

4.23.Artikel 6:89 BW bepaalt dat een schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd.

4.24.De kantonrechter is van oordeel dat de aard van het verzoek van [verzoekende partij] , namelijk een verzoek tot betaling van achterstallig loon omdat ten onrechte de door hem gewerkte overuren niet zouden zijn uitbetaald, zich verzet tegen toepassing van de klachtplicht van artikel 6:89 BW. Het verzoek tot betaling van achterstallig loon is niet een gebrek in de prestatie (zoals artikel 6:89 BW voorschrijft), maar is het (gedeeltelijk) uitblijven daarvan. In een geval als dit, waarbij het gaat om verzoek tot betaling van gewerkte overuren, geldt een verjaringstermijn van vijf jaar en is er voor toepassing van de klachtplicht van artikel 6:89 BW geen plaats.

Rechtsverwerking

Subsidiair heeft [gedaagde] een beroep op rechtsverwerking gedaan. [gedaagde] voert aan dat [verzoekende partij] , ondanks vele verzoeken, niet heeft voldaan aan de verplichting om de door hem extra gewerkte uren te noteren in het daarvoor bestemde systeem en [gedaagde] voor haar administratie afhankelijk is van de uren die [verzoekende partij] invoerde. Uit dit –

ondanks verzoeken – nalaten mocht [gedaagde] afleiden dat [verzoekende partij] geen aanspraak meer zou maken op de uitbetaling van de overuren.

4.26.De kantonrechter stelt voorop dat van rechtsverwerking alleen sprake kan zijn als de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Een dergelijk verweer komt neer op een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden gegrond geoordeeld. Vaste rechtspraak is dat enkel tijdsverloop of enkel stilzitten van de wederpartij onvoldoende is om rechtsverwerking aan te nemen. Vereist is (namelijk) de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, of de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld als de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.

4.27.De kantonrechter is op basis van dit criterium van oordeel dat er voor de gewerkte overuren in het eerste kwartaal van 2021 sprake is van rechtsverwerking. Voor die periode heeft [gedaagde] aan [verzoekende partij] expliciet gevraagd om zijn overuren over deze periode door te geven, zodat dat weer doorgegeven kon worden aan het loonadministratiekantoor. [verzoekende partij] heeft hierop het volgende geantwoord (productie 4 bij verweerschrift:

“als het gaat om die uren die ik extra heb “gewerkt” wat mij betreft krijgen jullie die cadeau hoor ik lig er niet wakker van, dat moeten jullie dus ook niet doen”.

Omdat [gedaagde] , zoals zij zelf aangeeft, [verzoekende partij] graag wilde belonen voor de extra uren die [verzoekende partij] in die periode had gewerkt, heeft zij hem op 26 april 2021 € 420,53 uitbetaald voor 40 overuren met een toeslag van 28,5%. Op 2 mei 2021 heeft [verzoekende partij] dit bedrag weer teruggestort met de melding “onverschuldigd loon”.

4.28.Door aldus te handelen heeft [verzoekende partij] zich zodanig gedragen dat het nu alsnog aanspraak maken op de uitbetaling van de in deze periode gemaakte overuren in strijd is met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. [gedaagde] mocht er door het terugstorten van het loon voor de overuren in het eerste kwartaal 2021 gerechtvaardigd op vertrouwen dat [verzoekende partij] zijn aanspraak op overuren in deze periode niet meer geldend zou maken.

Voor de rest van de periode, dus van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 en van 1 april 2021 tot en met 26 april 2022 geldt dit niet. Uit de overgelegde stukken volgt namelijk niet dat er voor deze periode bijzondere omstandigheden zijn geweest waaruit [gedaagde] mocht afleiden dat [verzoekende partij] zijn aanspraak op eventuele overuren niet meer geldend zou maken.

Inhoudelijk

4.29. [verzoekende partij] stelt dat hij regelmatig heeft overgewerkt in de periode dat hij bij [gedaagde] werkte en dat hij deze uren niet uitbetaald heeft gekregen. Tussen partijen is niet in discussie dat [gedaagde] aan het einde van het dienstverband (in ieder geval) 52 overuren heeft uitbetaald aan [verzoekende partij] . Los van deze reeds uitbetaalde overuren, maakt [verzoekende partij] in deze procedure aanspraak op de uitbetaling van 403 overuren. Ter onderbouwing van dit verzoek legt [verzoekende partij] diverse Whatsappberichten en foto’s over, waaruit zou volgen dat [verzoekende partij] doordeweeks nog laat aan het werk was en ook op zaterdag werkte, terwijl hij volgens zijn contract van dinsdag tot en met vrijdag werkte.

4.30.Volgens [gedaagde] was het inderdaad zo dat [verzoekende partij] weleens overwerkte. Voor deze uren is [verzoekende partij] uitbetaald en voor zover dat nog niet is gebeurd, had dat wel gemoeten. Voor het grootste gedeelte van de overuren waarvan [verzoekende partij] nu betaling verzoekt, ontbreekt het volgens [gedaagde] echter aan een opdracht van [gedaagde] aan [verzoekende partij] om over te werken. Als [verzoekende partij] ’s avonds of in het weekend nog wat werkte, dan deed hij dat niet in opdracht van [gedaagde] en was hij aan het ‘hobby-en’ of werk aan het afmaken waar hij door de weken door eigen oorzaak niet aan toe was gekomen. [gedaagde] betwist voor deze uren een vergoeding verschuldigd te zijn aan [verzoekende partij] .

4.31.Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekende partij] enkel aanspraak kan maken op de betaling van uren die hij in opdracht van [gedaagde] extra werkte en [gedaagde] dus ook instemde met het maken van die overuren.

4.32. [gedaagde] voert aan dat [verzoekende partij] tijdens de overeengekomen werktijden niet erg productief was, op werkdagen regelmatig te laat kwam, te vroeg vertrok, lange pauzes nam en geregeld een sigaret rookte. Hierdoor ontstond een patroon waarbij [verzoekende partij] zijn werk door de week niet af kreeg en hij zich vervolgens op de zaterdagen weer meldde. Ter onderbouwing hiervan verwijst [gedaagde] naar de persoonlijke doelen die zijn opgenomen bij het voorstel voor de verlenging van de arbeidsovereenkomst [verzoekende partij] van mei 2022 (productie 6 bij het verweerschrift):

“5. Werk komt af, al ga je tot laat door, dat is fijn en waardeert je inzet. Wel willen we dit beperken, liever de normale werktijden zoveel mogelijk aanhouden. Ondanks file willen we de werktijden 07.30-18.00 uur plaatsvinden. Buiten deze werktijden alleen werken in overleg met ons.

6. Zaterdagen: idem voor zaterdag, je bent van harte welkom, maar of het is overuren of hobby, nu is het vaak werk afmaken wat om wat voor reden niet in de week afgekomen is.”

Met betrekking tot de avonden voert [gedaagde] aan dat [verzoekende partij] zelf graag later wilde vertrekken omdat hij dan harder naar huis kon rijden. [verzoekende partij] at dan geregeld een hapje mee met het gezin Verheul in de aan het bedrijfspand grenzende woning.

De door [verzoekende partij] overgelegde Whatsappberichten en foto’s waaruit zou volgen dat hij nog laat in het pand van [gedaagde] aanwezig was en op zaterdagen aanwezig was, zijn, gelet op de gemotiveerde betwisting van deze stelling door [gedaagde] en haar toelichting op de reden daarvoor, onvoldoende voor toewijzing van de vordering tot betaling van overuren.

Voor de vraag of [verzoekende partij] nog recht heeft op betaling van gewerkte overuren, acht de kantonrechter bepalend of vastgesteld kan worden dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor het maken van die overuren of waarvan [gedaagde] thans (uit coulance) ze alsnog wil betalen.

Met de door [verzoekende partij] (producties 58, 59 en 60 bij aanvullend verzoekschrift) en [gedaagde] (productie 31 bij aanvullend verweerschrift) opgestelde overzichten, komt de kantonrechter tot het volgende schema met betrekking tot overuren waar [verzoekende partij] nog recht op betaling heeft.

Datum

Aantal uur

Bruto uurloon

Vergoeding

Overig

10 oktober 2020

3,75

€ 13,36

€ 50,10

19 december 2020

9,00

€ 13,68

€ 123,12

4 april 2021

10,00

€ 13,82

€ 138,20

7 april 2021

3,00

€ 13,82

€ 41,46

waren al verwerkt

8 april 2021

3,00

€ 13,82

€ 41,46

waren al verwerkt

10 april 2021

4,00

€ 13,82

€ 55,28

17 april 2021

8,00

€ 13,82

€ 110,56

10 mei 2021

9,00

€ 13,82

€ 124,38

13 mei 2021

6,00

€ 13,82

€ 82,92

15 mei 2021

7,00

€ 13,82

€ 96,74

29 mei 2021

4,00

€ 13,82

€ 55,28

5 juni 2021

8,00

€ 13,82

€ 110,56

26 juni 2021

4,00

€ 13,82

€ 55,28

3 juli 2021

4,00

€ 13,82

€ 55,28

10 juli 2021

4,00

€ 13,82

€ 55,28

17 juli 2021

8,00

€ 13,82

€ 110,56

24 juli 2021

4,00

€ 13,82

€ 55,28

31 juli 2021

4,00

€ 13,82

€ 55,28

7 augustus 2021

4,00

€ 13,82

€ 55,28

2 oktober 2021

4,00

€ 14,89

€ 59,56

9 oktober 2021

4,00

€ 14,89

€ 59,56

30 oktober 2021

4,00

€ 14,89

€ 59,56

20 november 2021

4,00

€ 14,89

€ 59,56

27 november 2021

4,00

€ 14,89

€ 59,56

4 december 2021

4,00

€ 14,89

€ 59,56

11 december 2021

4,00

€ 14,89

€ 59,56

29 januari 2022

8,00

€ 15,04

€ 120,32

waren al verwerkt

31 januari 2022

8,00

€ 15,04

€ 120,32

5 februari 2022

4,00

€ 15,04

€ 60,16

7 februari 2022

7,00

€ 15,04

€ 105,28

12 februari 2022

7,00

€ 15,04

€ 105,28

19 februari 2022

10,00

€ 15,04

€ 150,40

26 februari 2022

4,00

€ 15,04

€ 60,16

5 maart 2022

4,00

€ 15,04

€ 60,16

8 maart 2022

3,00

€ 15,04

€ 45,12

9 maart 2022

3,00

€ 15,04

€ 45,12

30 maart 2022

3,00

€ 15,04

€ 45,12

2 april 2022

4,00

€ 15,04

€ 60,16

23 april 2022

8,00

€ 15,04

€ 120,32

Totaal

€ 2.783,87

In de artikelen 54 en 60 van de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde cao voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf is bepaald dat er voor overuren die worden gemaakt op de maandagen tot en met vrijdag een toeslag wordt berekend van 28,5% over de eerste twee overuren en over de overige overuren en de overuren op de zaterdagen een toeslag van 47%. Omdat het op de weg van de werkgever ligt een goede administratie bij te houden van de door [verzoekende partij] gewerkte overuren, niet is komen vast te staan dat dit in de hiervoor weergegeven periode aan [verzoekende partij] is verzocht, en dit klaarblijkelijk niet in alle gevallen goed is gebeurd, ziet de kantonrechter aanleiding om over het toe te wijzen bedrag aan niet betaalde overuren een toeslag van 47% te berekenen.

Dit betekent dat [verzoekende partij] in beginsel nog recht heeft op uitbetaling van € 2.783,87 te vermeerderen met 47% toeslag waardoor het totaalbedrag uitkomt op € 4.092,29 bruto ter zake niet uitbetaalde overuren.

Aan het einde van het dienstverband heeft [gedaagde] aan [verzoekende partij] 52 overuren uitbetaald gelijk aan een bedrag van € 1.229,28 bruto. Om die reden resteert thans nog een bedrag van

€ 2.863,01 bruto (€ 4.092,29 - € 1.229,28) dat [gedaagde] nog aan [verzoekende partij] dient te betalen.

Wettelijke verhoging en wettelijke rente

De over dit bedrag verzochte wettelijke verhoging zal worden gematigd tot nihil. Uit artikel 7:625 lid 1 BW volgt dat de wettelijke verhoging dient te worden voldaan ingeval van een vertraging in de loonbetaling. De rechter kan de wettelijke verhoging echter beperken tot een zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt.

De wettelijke verhoging is een prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen. Een dergelijke prikkel is in dit geval zinledig, nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 oktober 2023 is geëindigd en [verzoekende partij] zijn vordering bovendien pas nadien kenbaar heeft gemaakt.

4.35.De verzochte wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna is bepaald.

Afgifte schrift

4.36. [verzoekende partij] heeft de afgifte verzocht van een schrift waarin de urenregistratie van [verzoekende partij] in zou zijn opgenomen. [gedaagde] heeft het bestaan van een dergelijk schrift gemotiveerd betwist. Niet is komen vast te staan dat een dergelijk schrift bestaat, zodat de kantonrechter niet over kan gaan tot de veroordeling tot overlegging hiervan door [gedaagde] .

Ten onrechte in mindering gebrachte verlofuren

4.37.Verder stelt [verzoekende partij] dat [gedaagde] op 29 en 30 december 2020 18 verlofuren en op 21 februari 2022 8 verlofuren ten onrechte in mindering heeft gebracht bij [verzoekende partij] en verzoekt hij in deze procedure [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de loonwaarde van deze 26 uren tot een bedrag van € 442,21 bruto.

4.38. [gedaagde] erkent dat de verlofuren op 29 en 30 december 2020 ten onrechte zijn afgeschreven. Ten aanzien van de 8 verlofuren van 21 februari 2022 heeft [gedaagde] aangevoerd dat [verzoekende partij] op deze dag niet heeft gewerkt en dat er dus terecht verlofuren zijn afgeboekt door [gedaagde] . Zij heeft dit verweer onderbouwd met een Whatsappbericht van die dag door [verzoekende partij] (productie 34 bij het aanvullend verweerschrift). Hierop is door [verzoekende partij] niet meer gereageerd, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van het standpunt van [gedaagde] hierover.

Toegewezen kan daarom worden de veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [verzoekende partij] van de loonwaarde van 18 verlofuren op 29 en 30 december 2020, te weten

€ 312,26, bruto. De hierover verzochte wettelijke verhoging zal worden gematigd tot nihil vanwege dezelfde reden als hiervoor in 4.34. is overwogen.

De verzochte wettelijke rente zal worden toegewezen zoals hierna is bepaald.

Tegenverzoeken van [gedaagde]

[gedaagde] stelt dat zij ten onrechte is overgegaan tot betaling van de overuren aan het einde van het dienstverband van [verzoekende partij] vanwege het feit dat [verzoekende partij] de klachtplicht heeft geschonden en er sprake is van rechtsverwerking. Het gaat daarbij in totaal om 92 overuren (52 overuren en de 40 overuren met betrekking tot het eerste kwartaal van 2021 aan [verzoekende partij] , die [gedaagde] aan het einde van het dienstverband opnieuw aan [verzoekende partij] heeft betaald). Zij vordert daarom terugbetaling van het door haar betaald e bedrag van € 1.939,51 bruto

(€ 1.229,28 voor de 52 overuren en € 710,23 voor de 40 overuren over het 1e kwartaal van 2021).

4.41.De kantonrechter heeft het beroep op schending van de klachtplicht verworpen, zodat op grond hiervan niet geoordeeld kan worden dat er onverschuldigd zou zijn betaald aan [verzoekende partij] . Ten aanzien van de 40 overuren die zijn gemaakt in het eerste kwartaal van 2021 heeft de kantonrechter het beroep op rechtsverwerking gehonoreerd. Om die reden wordt geoordeeld dat [gedaagde] aan het einde van het dienstverband 40 overuren met een loonwaarde van € 710,23 bruto onverschuldigd heeft betaald aan [verzoekende partij] . [verzoekende partij] zal veroordeeld worden dit bedrag terug te betalen aan [gedaagde] .

4.42.Tot slot stelt [gedaagde] dat zij [verzoekende partij] over de maand januari 2023 € 283,89 bruto teveel heeft betaald, omdat zij per ongeluk het brutoloon aan [verzoekende partij] heeft betaald en niet het nettoloon. Dit wordt erkend door [verzoekende partij] , zodat dit verzoek van [gedaagde] zal worden toegewezen.

4.43.Concluderend zal [verzoekende partij] worden veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 994,12 bruto aan [gedaagde] . De hierover verzochte wettelijke rente zal worden toegewezen.

Proceskosten

4.44.De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De kantonrechter:

in de verzoeken van [verzoekende partij] :

5.1.veroordeelt [gedaagde] om aan [verzoekende partij] te betalen:

- € 2.863,01 bruto ten aanzien van overuren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2023 tot het moment van volledige voldoening;

- € 312,26 bruto terzake 18 verlofuren, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 7 november 2023 tot het moment van volledige voldoening;

in de tegenverzoeken van [gedaagde] :

5.2.veroordeelt [verzoekende partij] tot betaling aan [gedaagde] van:

- een bedrag van € 710,23 bruto wegens onverschuldigd betaalde overuren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2023 tot het moment van voldoening;

- een bedrag van € 283,89 bruto wegens teveel ontvangen loon over januari 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2023 tot het moment van voldoening;

in beide verzoeken:

5.3.compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.4.verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

5.5.wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. C.J.M. Hendriks, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.

ECLI:NL:RBMNE:2024:3738 - PONT Omgeving (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Kareem Mueller DO

Last Updated:

Views: 6091

Rating: 4.6 / 5 (66 voted)

Reviews: 81% of readers found this page helpful

Author information

Name: Kareem Mueller DO

Birthday: 1997-01-04

Address: Apt. 156 12935 Runolfsdottir Mission, Greenfort, MN 74384-6749

Phone: +16704982844747

Job: Corporate Administration Planner

Hobby: Mountain biking, Jewelry making, Stone skipping, Lacemaking, Knife making, Scrapbooking, Letterboxing

Introduction: My name is Kareem Mueller DO, I am a vivacious, super, thoughtful, excited, handsome, beautiful, combative person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.